-
1 acquaintance
n. kennismaking; kennis[ əkweentəns]♦voorbeelden:1 bekendheid ⇒ vertrouwdheid, kennis♦voorbeelden:acquaintance with • kennis van -
2 have a nodding acquaintance with someone
English-Dutch dictionary > have a nodding acquaintance with someone
-
3 nod
n. knik; knikkebol--------v. knikken, knikkebollennod1[ nod] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 on the nod • op de pof, op krediet; zonder discussie/formele stemming〈 spreekwoord〉 a nod is as good as a wink (to a blind horse) • een goed verstaander heeft maar een half woord nodig————————nod2〈 nodded〉3 suffen ⇒ niet opletten, een fout maken♦voorbeelden:1 have a nodding acquaintance with someone/something • iemand/iets oppervlakkig kennenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 door knikken/wenken te kennen geven 〈 goedkeuring, groet, toestemming〉♦voorbeelden:nod someone out • iemand beduiden/wenken weg te gaan -
4 have a nodding acquaintance with someone/something
have a nodding acquaintance with someone/somethingiemand/iets oppervlakkig kennenEnglish-Dutch dictionary > have a nodding acquaintance with someone/something
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский